Hockney – Van Gogh
Op de tentoonstelling Hockney, the joy of nature, (Van Gogh museum) staat de invloed centraal die het werk van Vincent van Gogh (1853-1890) had op de landschappen die de Britse kunstenaar David Hockney (1937) vanaf ca. 2004 maakte. Dit zien we terug in de fascinatie van beiden voor de natuur, hun gebruik van felle, contrastrijke kleuren en het experimenteren met perspectief.
Hockney is één van de populairste en belangrijkste moderne kunstenaars die nog steeds in staat is zich in zijn werken te vernieuwen. Bij velen is hij vooral bekend als de maker van het duurste geveilde schilderij van een nog levende meester: op 15 november 2018 werd een werk van hem uit 1972 afgehamerd voor bijna $ 90 miljoen.
Hockney heeft nooit deel uitgemaakt van één van de vele stromingen die tijdens zijn lange carrière de revue passeerden, zoals het abstract expressionisme, popart, minimal-art, conceptual-art of fotorealisme. Hoewel hij er soms wel mee flirtte, voer hij zijn eigen koers. Wel is er vanaf de jaren ’60 een rode draad in zijn werk: het perspectief.
Vanaf het moment dat de architect Filippo Brunelleschi (1377-1446) het lineaire perspectief voor het eerst toepaste, werd dit door veel schilders gebruikt om op een overtuigende manier diepte in hun voorstellingen te creëren. Brunelleschi’s ontdekking werd verder uitgewerkt door Leon Battista Alberti (1404-1472), die het idee introduceerde dat een schilderij als een raam is waardoor je naar buiten kijkt.
Hockney werd als kind al met deze ontdekking geconfronteerd en het zou hem altijd gaan bezighouden.
David Hockney werd op 9 juli 1937 geboren in Bradford, West Yorkshire. Zijn vader was boekhouder en erg geïnteresseerd in kunst en cultuur, zijn moeder huisvrouw.
Van zijn 16e tot zijn 20e volgde hij een tamelijk klassieke schildersopleiding aan de Bradford School of Art, waar vooral vakken als het tekenen naar model en stadsgezichten, anatomie- en perspectiefleer hem erg aanspraken. Na zijn opleiding werkte hij, als dienstweigeraar, twee jaar als verpleger in een ziekenhuis, maar in 1959 begon hij een vervolgstudie aan het Royal College of Art in Londen. Hockney wilde een ‘modern’ kunstenaar worden en liet zich hierbij inspireren door zowel het werk van abstract expressionisten als Pollock en De Kooning als de kunt van Picasso, Bacon, Magritte en Dubuffet.
Hoewel hij al in zijn vroegste werk regelmatig hints gaf naar zijn homoseksualiteit, op dat moment in het Verenigd Koninkrijk nog een misdaad, kwam dit thema vanaf 1960 openlijk naar voren in zijn kunst.
Het bekendste voorbeeld daarvan is zijn Doll Boy-serie: een ‘ode’ aan het toenmalige popidool Cliff Richard, die op de doeken door Hockney onder andere met de woorden ‘doll boy’ en ‘queen’ wordt getooid. De figuren in deze vroege werken vertoeven, dansen of zweven in ruimtes en landschappen zonder horizon, en zonder lineair perspectief.
In 1961 bezocht hij New York en geïnspireerd door zijn belevenissen daar ontstond zijn eerste grafische werk. Het is een serie met als titel A Rake’s Progress (1961-’63), afgeleid van het werk van William Hogarth (1697-1764) dat in acht scènes vertelt hoe de rijke jongeman zijn erfenis verbrast en uiteindelijk in het gekkenhuis terecht komt.
Van grote invloed op zijn kunstzinnige vorming was de tentoonstelling van Picasso die hij acht keer had bezocht in de Tate Gallery. Hij was vooral onder de indruk van diens vermogen verschillende stijlen toe te passen in één en hetzelfde onderwerp: Las Meninas naar Velasques. Voor Hockney was hiermee bewezen dat elk onderwerp geschikt was om in elke stijl te worden verbeeld.
Deze variatie in stijlen en onderwerp zien we begin jaren ’60 duidelijk terug. In een aantal werken nam de nadruk op het tweedimensionale toe, of werkte hij bijna abstract. In andere schilderijen koos hij juist weer voor een realistische stijl, zoals een serie omtrent een theedoosje. Voor sommige werken gebruikte hij een shaped canvas, een doek met een afwijkende omtrekvorm.
Toen Hockney in 1962 zijn studie met een gouden medaille afsloot, werd hij tot de popart gerekend. Kenmerkend voor deze stroming is de voorkeur voor onderwerpen uit de alledaagse consumptiemaatschappij en hoewel ook Hockney ‘huiselijke scènes’ schilderde, rekende hij zichzelf niet tot deze stroming.
Eind 1963 vertrok Hockney naar Los Angeles en het zonnige en droge klimaat zou ook zijn weerslag hebben op zijn kleurgebruik en onderwerpen. In veel werken uit deze periode past hij een onbeschilderde rand toe met als doel de toeschouwer zich ervan bewust te laten zijn dat wat hij ziet geen werkelijkheid is maar een tweedimensionale voorstelling. Zijn ‘stadsgezichten’ tonen veelal rechttoe rechtaan architectuur met weinig details.
In Californië raakte hij ook gefascineerd door de manier waarop je in een schilderij water en licht kunt vangen en verbeelden, wat uitmondde in een hele serie voorstellingen van zwembaden. Kenmerkend in deze periode is de nadruk op de horizontale en verticale lijnen, wat goed naar voren komt in zijn meesterwerk A bigger splash (1967). Hockney gebruikte vanaf nu acrylverf, die veel sneller en mat opdroogde. De vlakke kleurpartijen in zijn schilderijen herinneren aan de litho’s die hij medio jaren ’60 maakte. Maar nog steeds is Hockney een veelzijdig kunstenaar en sommige voorstellingen lijken surrealistisch, zoals Le Place des Sources, Vichy (1970).
Al snel raakte Hockney meer en meer gepreoccupeerd door het naturalisme. Hij realiseerde zich dat als hij figuren wilde schilderen, hij ook volume moest gaan toepassen. Daarmee liet hij de modernistische ‘platte’ weergave achter zich. In deze periode schilderde hij veel dubbelportretten van vrienden en bekenden, zoals Christopher and Don (1968) en Mr. En Mrs. Clark with Percy (1970), waarin het licht vaak een grote rol speelde.
In 1973 verhuisde Hockney voor twee jaar naar Parijs en ging weer met olieverf schilderen. Toen hij in 1975 terugkeerde naar Engeland was Hockney een zeer geliefd kunstenaar, wiens kleurrijke naturalistische voorstellingen hem geld en roem en status had gebracht. Maar voor Hockney betekenden deze figuratieve werken een dood spoor. Het bood hem te weinig uitdagingen, te weinig perspectief. In deze periode kreeg hij opdrachten voor decorontwerpen voor opera’s zoals Stravinsky’s A rake’s progress en Mozarts Die Zauberflöte. Zoals hij had gehoopt, leidde deze ervaringen tot een bevrijdende invloed op zijn naturalistische weergave.
In zijn onderzoek naar het werk van Hogarth ontdekte hij diens prent Satire on False Perspective (1754), die toont wat er gebeurt als je het perspectief negeert. Hockney verwerkte de prent tot een schilderij: Kerby (1975), waarin duidelijk wordt dat een schilderij zijn eigen perspectiefwetten kent, los van de zichtbare werkelijkheid. Maar Hockney bleef verschillende stijlen naast elkaar gebruiken. Zijn Looking at Pictures on a screen (1977) is weer een naturalistische verbeelding van een schilderij in een schilderij.
In het najaar van 1978 liet hij het naturalisme definitief achter zich net zoals het perspectief. Zijn bezwaar tegen het lineaire of centraal perspectief was dat het de mogelijkheden van de kunst beperkt, omdat het de beschouwer vastpint op één plek en het werk daarmee statisch en onveranderlijk maakt. En dus schilderde Hockney landschappen met verschillende perspectieven tegelijk. Bevrijd van de beperkingen van het naturalisme koos hij nu ook voor sterke en verzadigde kleuren, die bijdragen aan de vrolijkheid maar ook aan de platheid van de voorstelling, want ook het atmosferisch perspectief ontbreekt.
Vanaf 1982 onderzocht Hockney vooral hoe onze ogen visuele gegevens waarnemen en hoe dit door ons brein wordt geïnterpreteerd in bijvoorbeeld driedimensionale vormen. Daarvoor maakte hij weer veelvuldig gebruik van de camera. In twee jaar tijd ontstonden ca. 140 fotowerken waarin hij het lineaire of centraal perspectief dat zo eigen is aan de fotografie, nadrukkelijk uitdaagde door de horizon voortdurend te verleggen. In zijn schilderijen uit deze periode gebruikte hij een vergelijkbaar veelzijdig perspectief, zoals in A visit with Chrisopher and Don, Santa Monica Canyon (1984).
Eind jaren ’80 begon Hockney met het maken van tekeningen die hij via een pas aangeschaft faxapparaat naar vrienden stuurde. Enkele jaren later maakte hij snelle portretten van vrienden die hij op een kopieerapparaat kopieerde. Uit alles blijkt dat Hockney de nieuwste ontdekkingen die hem konden helpen bij het maken van afbeeldingen omarmde. In 1990 volgde hij samen met een assistent een driedaagse conferentie over computers en prints en al snel maakte hij ook de eerste tekeningen op zijn Macintosch computer met behulp van Oasis software.
Vanaf eind jaren ’90 verbleef Hockney weer regelmatig voor langere perioden in Yorkshire. Zijn goede vriend Jonathan Silver was stervende en Hockney zocht hem dagelijks op. Silver had Hockney herhaaldelijk verzocht ook het landschap van Yorkshire weer te geven en daarom schilderde hij o.a. The road to York through Sledmere (1997).
In 2003 keerde Hockney voorgoed terug naar Yorkshire en realiseerde zich hoe levendig het landschap daar eigenlijk was, bijna tegengesteld aan dat van Los Angeles. Tussen 2005 en 2011 ontstonden talloze prachtige voorstellingen van landschappen, een onderwerp dat vaak beschouwd werd als ouderwets. Even later schilderde hij ook de bossen van Woldgate, veelal op heel groot formaat door de samenvoeging van meerdere kleinere doeken. Zo ontstond een serie schilderijen van hetzelfde bospad, aan beide kanten omgeven door bomen, maar in verschillende jaargetijden. Maar hij werkte ook in zijn atelier aan de hand van snelle schetsen en vanuit zijn geheugen (May Blossom on the Roman Road, 2009).
Hockney gebruikte graag de nieuwste technieken en was één van de eerste kunstenaars die in 2007 op een iPhone werkte: het licht dat achter de tekening schijnt, de voorgeprogrammeerde kleuren, het tekenen op een harde plaat, leverden hem weer heel nieuwe ervaringen op van ruimte en kleur. Toen de iPad op de markt kwam, werd het nog makkelijker, omdat het beeldscherm groter is. Hij gebruikte de app Brushes die veel mogelijkheden biedt in lijn- en kleurgebruik. Het werd voor hem nog interessanter toe hij ontdekte dat je de voorstellingen ook op groot formaat kunt afdrukken zonder dat er sprake is van kwaliteitsverlies.
In 2010 werd voor het eerst zijn filmvierluik The Four Seasons getoond. Hiervoor had hij met negen camera’s, die allemaal een subtiel verschillend standpunt innemen, het landschap in Woldgate Wood in de vier verschillende seizoenen gefilmd. Het effect is werkelijk betoverend.
Maar Hockney koos ook nog steeds voor traditionelere manieren om het landschap vast te leggen. Op één wand van de tentoonstelling hangt een serie van 25 voorstellingen in houtskool op papier.
Hockney zag het werk van Van Gogh voor het eerst op een tentoonstelling in Manchester in 1955. Vijftig jaar later zag hij een tentoonstelling van Van Goghs tekeningen en bewonderde diens oog voor detail waarmee hij ieder grassprietje aangaf.
Hockney werkt, ondertussen 81 jaar, in zijn Londense atelier nog steeds aan verschillende projecten tegelijk. Uit deze late werken, zoals After Hobbema (2017), blijkt dat het spel met perspectief en waarneming hem nog steeds boeit.
Ondanks de grote verschillen in formaat en kleur blijkt uit zowel het werk van Van Gogh als van Hockney een grote liefde voor de natuur, voor bomen en weidse akkers, voor het licht en luchten. Ook houden ze allebei van krachtige composities en van een stevig, overdreven kleurgebruik. Maar ook in hun aandacht voor details en de manier van tekenen zijn op de tentoonstelling duidelijk overeenkomsten te zien.
De tentoonstelling loopt tot 26 mei 2019.
Ik wens u veel kijkplezier!
Wilt u meer lezen over Hockney: David Hockney, Marco Livingstone, Thems&Hudson 2017, ISBN 978-0-500-20434-4
Leon Damen,
Bureau LeonArt@2019